Een 10-jarige meisje vond om 11.30 uur Betty Mentjox op het zolderkamertje van de woning.
Mentjox - prostituee van professie - lag in een nachthemd gekleed en in een deken gewikkeld naast het bed.
Eerst dacht het meisje dat de vrouw uit bed was gerond, maar om haar hals was een witte handdoek geslagen - en iemand had die strak aangetrokken.
Maar door wie?
De vrouw moest de afgelopen nacht zijn gewurgd. Ze stond bekend als Surinaamse Betty. Niet dat ze Surinaams was, nee: ze was met een Surinamer getrouwd geweest.
Dat was toen nog bijzonder.
De man was gesneuveld in de Koreaanse oorlog.
De politie reconstrueerde dat ze de avond voor haar dood in diverse cafés op Katendrecht was geweest. Ergens tussen 0.00 en 0.30 uur had ze een bar aan de Sumatraweg verlaten.
Twee vrouwen die voor de deur van de woning van Betty staan zien haar aan komen lopen. In haar gezelschap een zeeman. De vrouwen groeten hem als hij met Betty naar binnengaan.
En de man groette keurig terug. Maar geen van beiden kan de politie later vertellen in welke taal.
Maar in die bar aan de Sumatraweg wisten ze te vertellen dat de man een 'bruinachtige gelaatskleur' had en gebrekkig Engels sprak.
Maar daar liepen er nogal wat van rond in havenstad Rotterdam.
Omwonenden hielden een collecte, met de opbrengst waarvan de begrafenis kon worden betaald.
Dat was ook zo ongeveer het laatste bericht over deze zaak. Dan moest je maar geen prostituee worden, leek het journaille te denken.
Daar kwam eind jaren vijftig verandering in.