Commissaris Blaauw van de Rotterdamse politie sliep goed, maar dit was toch de zaak waaraan hij het meest is blijven denken: de dubbele moord op Barbara van Heck en haar zoon Martin.
Het werd ook het openingsverhaal van zijn eerste boek: Laatste rit van een taxichauffeur (1992).
Mevrouw van Heck was een weduwe met vier kinderen en een sigarenzaak in Rotterdam-Zuid. Ze woonden boven de winkel.
Zij werd 37, Marcel 8.
Hun lichamen werden kort na 3.00 uur in de hal achter de winkel gevonden door een andere zoon, Hans (10).
Van het gelaat van zijn moeder was de linkerkant geheel verbrijzeld, zijn broertje was twintig keer geslagen met een zwaar voorwerp.
Hans pakte de telefoon om de huisarts bellen, maar draaide een verkeerd nummer en kreeg een willekeurig iemand aan de lijn.
Hij zei: 'Dokter, kom gauw, want mijn moeder en broertje liggen dood in de gang.'
Lees die zin nog maar eens.
De man aan de andere kant van de lijn had de tegenwoordigheid van geest om het adres te vragen - en belde de politie. Die overigens tegelijkertijd door een nachtwaker was gebeld.
Het tijdstip van de moorden kon vrij nauwkeurig worden bepaald: rond 1.00 uur.
Rond dat tijdstip hoorde een buurvrouw lawaai uit de woning, waar ze verder geen aandacht besteedde. En uit politieonderzoek bleek dat de dader de stekker van de elektrische klok uit het stopcontact had getrokken; er zat een bloedveeg op. Die klok stond stil op 1.12 uur.
Het was voor de moordenaar niet moeilijk geweest binnen te komen: uit de brievenbus hing een Jan ter Touwtje.
Vermoedelijk wist hij dat de weduwe haar kasgeld elke avond opborg in een brandkast in het kantoortje achter de winkel. En vermoedelijk werd hij bij het leeghalen van die brandkast betrapt door de weduwe, die nog niet naar bed was.
Hij greep haar bij de keel en sloeg haar dertien keer in het gezicht.
Daarop werd Marcel wakker; hij sliep licht. Twintig keer.
De politie trof de brandkast later leeg. Dat wil zeggen, op kwartjes, dubbeltjes en stuivers na. De guldenstukken en het papiergeld was weg.
Het moordwapen werd nooit gevonden. Nergens werden bruikbare vingerafdrukken gevonden.
Wel de portefeuille van de vrouw. Die was bij laag water droog komen te liggen.
Maar de vondst leidde niet tot aanhouding van de moordenaar. Van de 25 moorden die sinds de bevrijding in Rotterdam waren gepleegd, was er tot dan toe maar één niet opgelost: die op de prostituee Mentjox.
Deze dubbele moord werd de tweede.
Een jaar later - in juli 1964 - kwam daar een derde moord bij: die op Elly Segov, de volgende ook in deze reeks.