Die vrijdagavond kregen de agenten Kok en Grootendorst om 22.55 uur opdracht van de wachtcommandant zich te begeven naar het adres Elleboogsteeg 12, een steeg gelegen tussen de Zeedijk en de Geldersekade.
In de steeg werden ze opgewacht door Jan van Blijenburgh, directeur van een handelsdrukkerij in de steeg.
Van Blijenburgh wees op een deur, de deur waarachter zijn buurman Jan Mulder een bedrijf in rietproducten had. Manden en zo.
Hij vertelde dat de zus van Mulder hem zojuist had gebeld met de vraag of hij even wilde gaan kijken. Ze maakte zich zorgen, want het was al laat en Jan was nog niet thuis.
Maar Van Blijenburgh durfde alleen niet naar binnen.
Kok en Grootendorst betraden het pand en constateerden dat de verlichting het niet meer deed omdat de lichtpenning verbruikt was. Van Blijenburgh haalde een lichtpenning, plaatste die in de meter en de lampen gingen weer aan.
Op de derde verdieping vonden ze Mulder, badend in het bloed en tussen de rietproducten: hondenmanden, kinderzittingen, wasmanden.
Onder hem lag een bril, waarvan een glas was gebroken. Ook lag er een notitieboekje, doorweekt van het bloed.
Plots hoorden de agenten gekreun. Mulder leefde dus nog! Snel werd hij naar het ziekenhuis gebracht.
Een van de agenten rende de straat op en liep het beruchte logement De Witte Ballon binnen, waar hij een ziekenwagen belde.
Van Blijenburg belde daarop de zus van Mulder. Hij vertelde haar niet dat haar broer was overvallen en neergeslagen, maar dat hij een ongeluk had gehad en naar het ziekenhuis was gebracht. Hij beloofde haar met de auto op te halen en ook naar het ziekenhuis brengen.
Daar vertelde de zus van Mulder rechercheurs dat zij en Jan nog met hun moeder woonden en dat Jan elke avond tussen 18.30 en 19.30 uur thuiskwam.
Nooit later.
Ze vertelde verder dat Jan altijd een portemonnee en de portefeuille bij zich had – en die waren zoek, wisten de rechercheur haar te melden.
Daar kon dan niet veel geld in hebben gezeten, meldde zij, want Jan had de avond ervoor juist al het geld thuis opgeborgen.
Maar natuurlijk niet de inkomsten van vandaag. Uit het kasboekje viel toch nog op te maken dat Mulder die dag 187 gulden en een paar centen had omgezet.
De daders moesten hem krachtig op het hoofd geslagen hebben: op het 2.15 m hoge plafond zaten bloedspatten. Maar waarmee?
Vermoedelijk stond hij toen Mulder de eerste klap kreeg, was hij daarna op de grond gevallen (waardoor het glas in zijn bril brak) en had hij liggend op de grond nog meer klappen op zijn hoofd gekregen.
Op donderdag 17 mei overleed hij, zonder nog bij kennis te zijn geweest. Althans, dat dacht de politie.
Wie was hij?
Een gelovig man. En goed van vertrouwen. Geen seksuele afwijkingen.
Vijftien jaar geleden had hij kennis aan een vrouw gehad die net als hij lid was van de Vrije Evangelische Gemeente te Amsterdam. Beiden gingen in de Weteringstraat ter kerke, waar Mulder het orgel bespeelde.
Toen hij door kreeg dat zij op het punt stond zich met een ander te verloven, vroeg hij haar ten huwelijk.
Het antwoord was nee.
Vorig jaar had hij op een huwelijksadvertentie geschreven, maar ook dat was niets geworden. Op tweede paasdag 1950 was hij bij haar op bezoek geweest, daarna was er geen contact meer.
De politie vond een briefje waarin iemand in zeer slecht Nederlands mededelingen doet over een geleende of gehuurde fiets en dat die terug moet, die fiets.
Het zou de schuld van Mulder zijn als de briefschrijver in de gevangenis zou komen.
De brief was ondertekend met H.G. en Mulder had erbij geschreven: ‘Geesink, 30/3-’51.’ Het bleek dat Mulder de fiets van deze Hendrik Geesink als onderpand had genomen voor een lening of de levering van goederen.
Maar Geesink kon de moord niet gepleegd hebben, want ten tijde van de moord zat hij in de gevangenis.
Een getuige had Mulder die avond om 18.15 uur nog gezien. Dat wil zeggen: hij zag een vrouw in de ingang van het pakhuis van Mulder staan, met de rug naar de steeg. Hij dacht dat ze met Mulder stond te praten. Mulder zou dan in het pakhuis gestaan moeten hebben. Maar letterlijk gezien had de getuige hem niet, hij had slechts aangenomen dat Mulder daar stond.
De vrouw was flink van postuur en ongeveer 45 jaar.
Een getuige die vijf minuten later langs het pakhuis was gekomen, had geen van beiden gezien.
Wie was deze vrouw?
Van Blijenburgh informeerde de recherche daarop dat de zus van Mulder niet geheel de waarheid had verteld. Haar broer kwam af en toe wel degelijks later dan 19.30 uur thuis. Soms wel na 20.30 uur.
En Van Blijenburgh vertelde nog iets.
Toen hij de zus op weg naar het ziekenhuis in de auto had verteld dat haar broer een ongeluk had gehad (‘gevallen’), had zij dat ‘pertinent’ niet geloofd.
En haar moeder had spontaan gezegd: ‘Als ze hem maar niet hebben geslagen.’
Werd Mulder gechanteerd?
Ook had Van Blijenburgh in het ziekenhuis nog met Jan Mulder gesproken. Op de vraag van Van Blijenburgh of hij was gevallen, had Mulder geantwoord: ‘Neen, gevallen ben ik niet, maar dat komt nog wel.’
Een cryptische mededeling.
Verder had Blijenburgh hem tijdens een van zijn bezoeken ‘Mons’ of ‘Moes’ horen mompelen.
Wie was Mons of Moes? Mulder had de politie deze namen niet genoemd.
De zaak bleef opgelost, hoewel de oplossing 2,5 jaar nabij leek. Toen meldde ene Gerrit H. zich bij de politie.
H. – een kleine inbreker – zou een paar uur voor de moord hebben gesproken met drie mannen, van wie er een vertelde dat ze die avond nog iets van plan waren en morgen poen zouden hebben.
De man had een groot stuk ijzer bij zich. Geen breekijzer, wel zoiets.
Toen H. later die avond in logement De Witte Ballon aan de bar zat, kwam er een agent binnen die vroeg of hij een ziekenwagen mocht bellen.
De politie arresteerde uiteindelijk acht mensen, onder wie Jan M. en een vriendin van hem: een prostituee met de bijnaam Kaplaars.
Was zij de vrouw die de getuige in de Elleboogsteeg had zien praten met Mulder?
Maar Kaplaars zweeg in alle talen.
De achternaam van Jan M. lijkt in ieder sterk op Mons. En nog sterker op Moes.