Op donderdag 1 maart 1979 tegen kwart voor vijf in de middag, werd in het water van de Mauritskade vlak bij het Weesperplein het stoffelijk overschot van een jonge vrouw.
Wurging, constateerde de patholoog-anatoom dr Zeldenrust als doodsoorzaak, voorafgegaan door lichamelijk geweld.
Hij wist ook te melden dat de vrouw slechts gedeeltelijk in het water had gelegen en niet zo lang.
Dat kon ook nauwelijks, concludeerde de Moordbrigade. Aan de overkant van de Mauritskade stond toen nog de Amstel Brouwerij, die veel verkeer aantrok: niet alleen vrachtwagens, maar ook fietsers en wandelaars. Zo’n groot pakket kon niet lang ongezien blijven liggen.
Er was zelfs een getuige die had gezien dat het pakket in het water werd gegooid. Hij was ‘s nachts tussen 2.00 en 2.30 uur thuisgekomen en had op de kade een man zien lopen.
Omdat zijn auto weleens was opengebroken, hield hij de duistere figuur in de gaten. Hij zag hem in een rode auto stappen en wegrijden.
Om hem even later te zien terugkeren. Hij zag hoe hij zijn rode wagen met de achterkant richting water parkeerde, uitstapte en een wit pak van ongeveer twee meter uit de auto trok en in het water gooide.
De getuige dacht dat iemand illegaal afval deponeerde. Het zou verklaren waarom de man met gedoofde lichten wegreed. Hij schatte hem op 40 à 50 jaar, iemand met een donkergroene, loden jas en zilverkleurige bril.
De volgende dag kwam bij de politie via de telex de melding binnen van de vermissing van een vrouw uit Muiden, opgegeven door haar verontruste echtgenoot.
Liesbeth Paula Verweel heette ze.
Het bleek de vrouw uit het water te zijn. Liesbeth Verweel was 36.
Haar man - 41, donkergroene, loden jas en zilverkleurige bril (ofwel Wilhelm de M.K.) - was toen al door de Amsterdamse politie gebeld met de mededeling dat de jas en tas van Liesbeth waren gevonden op het Waterlooplein.
De man werd meteen door de Amsterdamse rechercheurs in de boeien geslagen.
Toen hij die dingen om kreeg, zei hij: ‘Weet wel wat u doet. Ik heb net mijn vrouw verloren. En u sluit me op terwijl ik onschuldig ben. Ik hoop dat u uw excuses zult aanbieden als u uw dwaling beseft.’
Het taalgebruik getuigde van een degelijke opvoeding, meneer had zelfs gestudeerd - hoewel rechten. Het was mr. Wilhelm de M.K.
Maar gespecialiseerd in echtscheidingen was hij bepaald niet.
De Moordbrigade verzamelde in hoog tempo aanwijzingen tegen hem. In zijn kleding vond de recherche een klein briefje met de intrigerende tekst: ‘spoorb., achterbak prob., parkeerplaats bekijken, stortplaats, plastic zeil, gordijnen, motelgarage kijken.’
Op zijn kantoor werden in de prullenbak enkele snippers papier gevonden, met de zinnetjes: ‘denk aan: tas en jas eruit’ en ‘denk aan: bier.’
Wat hij met dat laatste had bedoeld, werd pas veel later duidelijk.
Geheel vrijwillig zei hij tegen de rechercheurs: ‘U mag in mijn woning kijken. Als u dat doet zult u op het tapijt een wijnvlek vinden. Dat komt omdat ik een fles heb laten vallen. Ik zeg u dit opdat u niet denkt dat het bloed is.’
Dat dachten de rechercheurs natuurlijk juist wel.
Ze kwamen echter bedrogen uit: het was wel degelijk wijn.
Maar bij de Moordbrigade waren ze niet achterlijk. In de muur werden glassplinters gevonden, van een fles. Als mr. Wilhelm inderdaad een fles op de grond stuk had laten vallen, dan zouden de splinters met de punt naar beneden moeten wijzen, want van beneden in bovenwaartse richting in de muur gedrongen.
U begrijpt het al: ze wezen naar boven!
Ofwel: de fles was niet op de grond maar ergens in de lucht kapot gegaan.
Op een hoofd?
Bovendien werden op het behang en onder het tapijt waar de wijnvlek zat, minuscule bloedsporen gevonden.
Geconfronteerd met de stille getuigen, legde mr. Wilhelm een volledige bekentenis af.
Hij had Liesbeth inderdaad met een fles op het hoofd geslagen en haar daarna gewurgd, de volgorde die dr Zeldenrust al had vastgesteld.
Hij had het lijk in plastic verpakt, in de auto van zijn vrouw gelegd (een klein model Fiat, bloedrood van kleur) en thuis de rommel opgeruimd.
Vervolgens was hij met zijn eigen auto naar Amsterdam gereden, had de wagen op de Nieuwmarkt geparkeerd en eraan gedacht: ‘jas en tas eruit’ (die werden op het Waterlooplein achtergelaten, opdat men zou denken dat zijn vrouw daar was beroofd).
Met de trein was hij huiswaarts gekeerd.
‘s Nachts reed hij de Fiat naar Amsterdam, dumpte het lijk in het water van de Mauritskade en reed naar de Nieuwmarkt, waar hij de Fiat parkeerde. Deze:
Daar stapte hij over in zijn eigen auto en keerde naar Muiden terug.
De volgende dag deed hij aangifte van vermissing, nadat hij eerst zijn schoonouders had gebeld met de mededeling dat Liesbeth gisteravond na een hooglopende ruzie over een gril de echtelijke woning had verlaten.
Het motief voor de moord was er één van de drie meest voorkomende motieven die mannen hebben om hun echtgenote of vriendin te vermoorden: Liesbeth wilde hem verlaten.
(De andere twee zijn: de man heeft een buitenechtelijke relatie die hij voor haar geheim wil houden, en: zij dreigt de kinderen bij hem weg te houden).
Maar waarom moest mr. Wilhelm aan bier denken? Nadat hij thuis de rommel opgeruimd had, was hij naar de buren gegaan om enkele flesjes bier te halen. Dat bezoek vormde het alibi dat hij thuis was geweest op het moment dat zijn vrouw zogenaamd was weggelopen.
Mr. Wilhelm de M.K. kreeg 7 jaar voor moord. Academici moeten niet moorden.